“Mijn zoon, mijn dochter,
Met mijn Wonden bedekte ik hun handicaps,
– waardoor zij mooier zijn dan voorheen.
Bij de schepping maakte Ik hen als de helderste en nobelste hemelen,
In de Verlossing versierde Ik hen.
Ik tooide hen met de meest stralende sterren van mijn Wonden
om hun lelijkheid te bedekken en hen mooier te maken.
In hun wonden en misvormingen
legde Ik de diamanten, de parels, de juwelen van mijn Pijnen
– om al hun kwalen te verbergen en ze met zo’n pracht te bekleden
om hun originele toestand te overtreffen.
Daarom zegt de Kerk terecht : “Gelukkige zondeval”.
Want met de zonde kwam de Verlossing. En mijn Mensheid
voedde hen niet alleen met zijn Bloed,
maar bekleedde hen met zijn eigen Persoon en
versierde hen met zijn eigen Schoonheid.”(…)
“In de Verlossing heeft Jezus ons met Schoonheid bekleed.”
BOH 14 – 26 February 1922