Mijn dochter, mijn zoon,
hemel en aarde zijn gevuld en doordrongen van mijn Liefde.
Er is geen plaats waar mijn Liefde zich niet wil uitstorten.
Zij zoekt harten om te kunnen zeggen: “Mijn dochter, mijn zoon,
Ik bemin je, Ik bemin je. En jij, zeg Mij dat jij Mij bemint.
En mijn Liefde is een en al oor om het schepsel te horen zeggen
“Ik bemin U”. Als het zo is, dan kan mijn Liefde rusten in het schepsel.
En Zij neemt haar zoete Rust.
Zo niet, dan rent Zij, doorkruist Zij Hemel en aarde.
En Zij stopt niet totdat Zij iemand vindt die “Ik bemin U ” tegen Haar zegt.
Het “Ik bemin U” van een schepsel is een uitlaatklep voor mijn Liefde. (…)
Zie je nu wat de lange psalmodie van jouw “Ik bemin U ” betekent?
Zij roepen Mij om naar jou te komen en te rusten in je ziel.
Daarom wil Ik dat je altijd “Ik bemin U “ tegen Mij zegt.
Ik wil het zien in alles wat Ik voor jou gedaan heb.
Ik hoor het graag altijd, ‘altijd’!”
“Ik wil dat jij altijd ‘Ik bemin U ‘ tegen Mij zegt.” BvdH 31 – 16 dec. 1932