Lieve zoon, lieve dochter,
In de zielen die mijn Wil doen en er in leven,
ontmoet mijn Liefde geen hindernis.
Ik bemin hen en Ik zorg zelf voor alles wat zij nodig hebben. (…)
Wat de priester doet met de Hostie, doe Ik met deze zielen,
– niet één keer, maar elke keer
als zij hun daden verrichten in mijn Wil.
Zij trekken Mij aan als krachtige magneten.
Ik consacreer hen als bevoorrechte Hosties,
en Ik herhaal de woorden van de Consecratie over hen.
De zielen die in mijn Wil leven maken zichzelf leeg
om Mij alle ruimte in hen te geven.
Zij geven Mij het stuur en, indien nodig, zijn zij
bereid om elke pijn te doorstaan om in mijn Wil te leven. (…)
Ikzelf spreek de woorden van de Consecratie over hen uit – BvdH -12