“Mijn zoon, mijn dochter,
De ongeschapen Wil
had de ereplaats in de geschapen wil(…)
Met de Conceptie van deze grote Koningin, begon
– het ware Leven van God in de mens,
– het leven van de mens in God,
en de uitwisseling van Liefde, van Standvastigheid, van Schoonheid,
van Licht, tussen de een en de ander.
De wonderen waren verrassend en hielden nooit op.
Hemel en aarde waren verbaasd.
De Engelen bleven verrukt voor de werking
van de Goddelijke Wil in de mens.”(…)
Mijn hemelse Mama vormde de deur van de Hemel
– om het Eeuwig Woord te laten neerdalen (…)
Zij vormde ook de deur en de weg
– om de zielen te laten binnengaan in het Hemelse Vaderland.(…)
“Het ware Leven van God in de mens ”
BvdH 34 – 23 augustus 1936