“Mijn zoon, mijn dochter,
De Vader heeft de mensen met zoveel liefde aan Mij toevertrouwd.
In de Godheid bestaan ongerechtigheid en haat niet.
De mens was echter ernstig verontreinigd
– door deze en andere dergelijke fouten.
Dus ik moest beladen worden met
ongerechtigheid, haat, bespotting, enz., om deze fouten goed te maken.
Dat is waarom Ik, in de laatste uren van mijn aardse leven,
geleden heb onder het lijden dat de mensen Mij aandeden.
Het onrecht, de haat, de bespotting, de wraak, de vernederingen, enz.
die de mensen Mij lieten ondergaan, waren niet hetzelfde soort Lijden
als datgene dat Ik door de Godheid heb ondergaan.
Het onrecht, de haat, de bespotting, de wraak, de vernedering, enz.
die de mensen mij lieten ondergaan, waren enorm.
Mijn arme Mensheid werd overladen met verwijten en misprijzen
van iedereen, zozeer zelfs
– dat Ik er niet meer uitzag als een mens en
– dat mijn beulen zelf geschokt waren.” (…)