“Mijn dochter, mijn zoon,
hoe mooi is het leven in mijn Goddelijke Wil.
Alles wat door God gedaan is, is als aanwezig.
En de mens vindt alles wat haar Schepper gedaan heeft.
Hij neemt deel aan Zijn werken
En hij kan aan zijn Schepper de eer, de liefde, de glorie
van die daad teruggeven.
Er kan gezegd worden dat iemand
die in onze Goddelijke Wil leeft, Ons in een toestand brengt
– van het vernieuwen van onze mooiste werken .
En hij maakt zichzelf tot hernieuwer van onze feesten.
De schepping van de Maagd Maria toont duidelijk
wat onze Goddelijke Wil betekent en wat Hij kan doen.
Zodra Hij bezit nam van haar maagdelijk hart,
maakten Wij haar onmiddellijk Koningin.
Het was onze Wil die Wij kroonden in haar. “(…)
“Koningin van hemel en aarde. Koningin van de harten.”
BvdH 27- 20 Januari 1930