Lieve dochter, lieve zoon van mijn Wil ,
je moet weten dat mijn Wil niets half kan doen.
Hij doet alles zo perfect dat Hij kan zeggen:
“Waar mijn Wil is, daar is ook mijn Daad.”
En onze Godheid ziet in onze Goddelijke Wil
– de aanbidding, de liefde van zijn schepsel uitgebreid.
In zijn Onmetelijkheid vindt Hij een steunpuntje
waar Hij op kan leunen.
Wij voelen onze diepe Aanbidding,
– die het schepsel in onze Wil heeft gelegd.
En Wij leunen erop en Wij rusten.
Wij voelen dat zij Ons overal liefheeft
En Wij rusten in haar liefde,
– en zo ook met haar lof en zegeningen.
Een mens in onze Wil wordt ons steunpunt en onze rust.
” De rust van God in de mens die in zijn Wil leeft.”
BvdH 29 – 13 februari 1931-