“Mijn dochter, mijn zoon,
weet je niet dat datgene wat de helse slang het minst van Mij kent, mijn Wil is?
In feite heeft hij mijn Wil niet willen doen.
En door Hem niet te doen, heeft hij Hem niet gekend en niet liefgehad.
Meer nog, wat hij het meest verafschuwt is dat de mens mijn Wil doet.
Hij geeft er niet om dat de ziel:
– bidt, naar de biecht gaat, de communie ontvangt,
– boete doet of wonderen verricht.
Maar wat hem het meest schaadt, is dat de ziel mijn Wil doet.
Omdat hij in opstand kwam tegen mijn Wil, werd de hel in hem geschapen,
– zijn ongelukkige toestand, de woede die hem verteert.
Dus, mijn Wil is de hel voor hem. (…) En hoe meer mijn Wil gekend wordt, hoe meer hij gekweld wordt en woedender wordt.(…) “
De Goddelijke Wil is de hel voor de duivel – BvdH – 16