Mijn dochter, mijn zoon,
(…) “de materie van de hostie ondergaat de transsubstantiatie
– in Goddelijke Leven.
Er kunnen veel woorden uitgesproken worden over de hostie.
Maar als het niet die enkele Woorden zijn,
– door Mij uitgesproken bij de Instelling van de H. Eucharistie,
– bezield door de Creatieve Kracht van het Fiat,
dan blijft mijn Leven in de Hemel , en
dan blijft de hostie de waardeloze materie waaruit zij gemaakt is.
Hetzelfde geldt voor de ziel. Zij kan doen, zeggen, lijden wat zij wil.
Maar als zij niet leeft in mijn Goddelijke Fiat,
– dan zijn het altijd eindige en waardeloze dingen.
Voor de ziel die leeft in mijn Goddelijke Fiat, zijn haar woorden,
haar werken, haar lijden als sluiers die haar Schepper verbergen. (…)
“De ziel die in mijn Wil leeft, verbergt haar Schepper “
BvdH 23 -2 okt 1927