Mijn dochter, mijn zoon,
De menselijke wil is momenteel een schaduw voor het geloof.
De passies zijn wolken die haar heldere visie vertroebelen.
Zo is het ook met de zon wanneer zich in een lagere atmosfeer
dikke wolken vormen. (…)
Maar als een onstuimige wind de wolken verspreidt, wie durft dan zeggen
dat de zon niet bestaat, wanneer zij haar stralend licht met hun eigen
handen kunnen aanraken.
Dit is de toestand waarin het geloof zich nu bevindt.
Mijn Wil heerst niet, en hierdoor zijn de mensen als blinden
die op anderen moeten vertrouwen om te geloven dat God bestaat.
Maar wanneer mijn Goddelijke Fiat regeert, zal zijn Licht hen met hun eigen
handen het bestaan van hun Schepper doen aanraken . (…)
Schaduwen en twijfels zullen verdwenen zijn.
“De menselijke wil is een schaduw voor het geloof” – BvdH 24 – 29 juni 1928