“Mijn dochter, mijn zoon,
strek je armen samen met Mij uit, in mijn Wil,
– om te herstellen voor de velen die hun werken
in de menselijke wil uitvoeren, die voor hen
het net van alle kwaad vormt en
hen in de eeuwige afgrond kan werpen.
– en om te voorkomen dat mijn Gerechtigheid
zich over hen uitstort om haar gerechte woede te uiten.
In feite, wanneer het schepsel zich uitstrekt in mijn Wil
om te handelen en te lijden,
– voelt mijn Gerechtigheid zich geraakt door het schepsel
met de Kracht van mijn Wil.
En Zij stopt haar terechte strengheid. (…)”