“Mijn zoon, mijn dochter,
mijn Hart is oneindig groot.
Maar de deur om binnen te komen is zeer smal.
Omdat de deur smal is, verhindert
– de kleinste belemmering
– een schaduw van een gehechtheid,
– een bedoeling die niet juist is,
– een daad die niet bedoeld is om Mij plezier te doen
hen om Er vreugde in te vinden.
De liefde tot de naaste dringt diep door in mijn Hart.
Maar, eerst,
– moet zij zo verenigd zijn met mijn eigen Liefde
dat zij één is met mijn Liefde, en
– mag haar liefde niet te onderscheiden zijn van de Mijne.
Ik kan de liefde tot de naaste niet als de Mijne beschouwen.
tenzij zij wordt omgevormd in mijn eigen Liefde. ”