“Mijn dochter, mijn zoon,
tijdens mijn Passie leed Ik het meest onder de schijnheiligheid
van de Farizeeën. Zij deden alsof zij rechtvaardig waren,
terwijl zij de meest onrechtvaardigen waren.
Zij veinsden heiligheid, rechtschapenheid en orde,
terwijl zij het meest verdorven waren,
en buiten alle regels en in totale wanorde leefden.
Zij deden alsof ze God eerden, maar zij eerden zichzelf en
zij zorgden voor hun eigen belangen, hun eigen comfort.
Het licht kon bij hen niet binnen.
Hun schijnheiligheid had alle deuren gesloten. (…)
Zelfs de heidense Pilatus vond meer licht dan de Farizeeën.
Want in alles wat hij deed en zei was geen schijn, maar angst. (…)
“Ik leed meest door de schijnheiligheid van de Farizeeën” – BvdH 13