Mijn dochter, mijn zoon,
Wij hebben de mens geschapen naar onze Gelijkenis,
zodat ook hij zijn menselijke eenheid heeft.
Wanneer een schepsel handelt en leeft in mijn Wil,
dan stopt de menselijke wil. Het leven ervan eindigt.
Zijn wil heeft immers geen reden meer om te bestaan.
Dan begint immers het leven van de eenheid van mijn Wil. (…)
Leven in onze Goddelijke Wil is het grootste Wonder.
Indien onze Godheid een groter Wonder zou willen doen,
dan kan dit niet.
Door onze Goddelijke Wil te geven, geven we immers alles. (…)
“Leven in onze Goddelijke Wil is het grootste Wonder” – BvdH – 25