“Mijn dochter, mijn zoon,
Als een ziel Mij tot Heer aanstelt
– van zijn geest, zijn armen, zijn hart en zijn voeten
– kortom, van zijn gehele wezen,
kan de zonde niet langer heersen over haar.
Zelfs als iets onvrijwilligs in haar komt,
– is ze onmiddellijk klaar voor zuivering en
– verwerpt zij onmiddellijk de onvrijwillige actie,
omdat Ik de meester van die ziel ben
– en zij onder mijn controle blijft. (…)
Deze ziel heeft Mij alles gegeven tijdens haar leven,
Het is dan ook terecht goed dat Ik haar alles geef bij haar dood
En Ik laat haar onmiddellijk toe tot de eeuwige Zaligheid.
Wie zich tijdens zijn leven volledig aan Mij geeft,
zal niet worden geraakt door de vlammen van het vagevuur.”
“de ziel die zich volledig aan Mij geeft” – BvdH – 5 – 3 juli 1903