Mijn zoon, mijn dochter,
Bij mijn komst op aarde, was mijn Wil mijn Leven.
En mijn Mensheid herkende Hem, hield van Hem en liet Hem regeren.
Mijn komst op de aarde diende
– om de twee willen te verenigen, de menselijke en de Goddelijke,
– om ze in een intieme relatie te brengen en
– om de Goddelijke Wil bekend te maken.
Ik leerde hen het Onze Vader en hen liet zeggen:
“Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel.”
Als mijn Wil niet gedaan wordt op aarde zoals in de Hemel,
kan niet gezegd worden dat Hij onder de mensen heerst.
Daarom, als zijn Koninkrijk er zal zijn, zal Hij aanwezig zijn
– niet alleen onder de mensen
– maar in elk van hen als eeuwig Leven. “(…)
“Uw Rijk kome – Uw Wil geschiede op aarde zoals in de Hemel” – BvdH 12