“Mijn dochter, mijn zoon,
zelfs als mijn Mama niet mijn Mama geweest was,
enkel omdat
– zij volmaakt de Goddelijke Wil deed en
– zij geen ander leven kende, en
– zij leefde in de volheid van mijn Wil,
op grond van haar voortdurende leven in mijn Fiat,
– zou zij alle goddelijke voorrechten bezeten hebben.
Zij zou nog steeds Koningin zijn,
– de mooiste van alle schepselen.
In feite, overal waar mijn Goddelijke Fiat heerst, wil Hij alles geven.
Hij houdt niets achter. Meer nog,
Hij houdt zoveel van de mens dat Hij liefdevolle listen gebruikt
en zich verbergt. Hij maakt zichzelf kleinen liefdevol in de mens.
En Hij wil door hem overwonnen worden.
De Soevereine Koningin van de Hemel slaagde erin
van Mij te doen verwekken en Mij te verbergen in Haar schoot.” (…)
“Het Goddelijk Fiat maakt zich klein in de mens” – BvdH 27 – 12 okt 1929