“Mijn dochter, mijn zoon,
Hoe vaak heb Ik mijn Mama niet achtergelaten in de staat van puur geloof!
Zij moest de Koningin van smarten en de Moeder van alle levenden zijn.
Hierdoor kon het haar niet ontbreken aan de mooiste versiering, de meest stralende edelsteen, die haar de titel gaf van
Koningin van de Martelaren en Soevereine Moeder van alle smarten.
Deze pijn om achtergelaten te worden in zuiver geloof bereidde haar voor om te ontvangen:
– het depot van mijn Leer, de schat van de Sacramenten en
– en alle verdiensten van mijn Verlossing.
Het Mij missen is de grootste pijn. Het plaatst de ziel in een toestand dat ze het verdient om de bewaarder te zijn
– van de grootste Gaven van haar Schepper,
– van zijn hoogste Kennis, en van zijn Geheimen. ” (…)