“Mijn dochter, mijn zoon,
opdat mijn Wil op aarde kan neerdalen,
– is het noodzakelijk dat jouw wil opstijgt naar de Hemel.
En opdat deze kan opstijgen naar de Hemel en
kan leven in het Hemelse Vaderland, is het nodig om hem te ontdoen
– van alles wat menselijk is, wat niet heilig, zuiver en oprecht is.
Niets komt de Hemel binnen
om een gemeenschappelijk leven met Ons te leiden,
– als het niet volledig goddelijk is en volledig in Onszelf is omgevormd.
Mijn Goddelijke Wil kan niet op aarde neerdalen
en Hij kan Zijn Leven niet leiden zoals in Zijn eigen centrum,
– als Hij de menselijke wil niet van alles ontdaan vindt,
om hem te kunnen vullen met alle Goeds dat mijn Wil bevat. ” (…)
De menselijk wil, ontdaan van alles wat menselijk is – BvdH – 16