“Mijn dochter, mijn zoon,
hoezeer heb Ik de mensen bemind!
De menselijke natuur was
– corrupt, vernederd en
– zonder hoop op glorie en wederopstanding.
Om hen te redden, wilde Ik in mijn Mensheid
alle vernederingen ondergaan, vooral deze
van uitgekleed, gegeseld en gestraft te worden.
Met dit alles wilde Ik hun mensheid vernieuwen,
om hen Leven, Eer, Glorie te geven
voor het eeuwige Leven.
Wat had ik voor hen kunnen doen dat Ik niet gedaan heb?”