Mijn zoon, mijn dochter,
(…) In de Verlossing wilde Ik boeten voor de zonden
van de mensen door veel te lijden.
Ik heb nooit mijn eigen wil gedaan, maar altijd de Wil
van mijn Vader, zelfs in de meest onbelangrijke dingen,
zoals ademen, kijken, spreken, enz.
Mijn Mensheid kon niet bewegen, noch leven,
tenzij zij bezield was door de Wil van mijn Vader.
Ik zou liever duizend keer gestorven zijn, liever dan
ook maar één ademhaling buiten zijn Wil om te ademen. (…)
Op deze manier, heb Ik de menselijke wil
opnieuw aan de Goddelijke Wil verbonden.
En omdat Ik waarlijk God en waarlijk Mens ben, heb Ik aan mijn Vader
al de Glorie en de Rechten teruggegeven die Hem toekwamen,.
(…)